“Alsof het zo heeft moeten zijn.” Jong en oud, rijk en arm, gelovig of niet—iedereen zegt het wel eens. En zelfs als je het niet hardop zegt, kan het gevoel je toch bekruipen. Een gevoel dat dingen niet zomaar gebeuren, maar dat het ergens voor moest zijn.
Dat gevoel lijkt iets te zeggen over lotsbestemming. Alsof iets tot zijn doel is gekomen, een doel dat er al was voordat wij het zagen. Alsof er iets groters, iets dat ons overstijgt, besloten heeft dat het zo moest gaan. Alsof je, hoe je je ook verzette, toch in de richting werd geduwd die je moest gaan.
Het is een gevoel dat verder gaat dan toeval. Toeval is: draai een paar keer aan de bingomolen en iemand wint. Maar dat gevoel van “het moest zo zijn” kan je overvallen op momenten waarop je terugkijkt en denkt: het kon niet anders dan zo gebeuren. Toeval is een woord om de kans te beschrijven dat iets gebeurt; lotsbestemming is een woord dat het onontkoombaar verloop van gebeurtenissen beschrijft.
En dat maakt het raadselachtig. Want als de wereld puur toeval is, waarom ervaren we dan iets dat toeval overstijgt? Waarom voelen we soms zo’n diep besef van bedoeling? Juist dat raadsel geeft te denken.
Het christelijk geloof biedt een verklaring voor dat gevoel. Het zegt: je hebt dat gevoel omdat je geschapen bent met een bestemming. Zoals een auto niet doelloos rijdt, maar onderweg is naar een bestemming, zo heeft ook ons leven een richting, een doel dat groter is dan onszelf. Niet een onpersoonlijk lot, maar een persoonlijke God die je leven leidt.
De Bijbel zegt het zo in Spreuken 16:9:
“Het hart van de mens overdenkt zijn weg, maar de HEERE bestuurt zijn gang.”
Zelfs wanneer het lijkt alsof alles tegenzit, of alsof wij alles tegenwerken, zegt de gelovige: God bestuurt onze weg. Dat gevoel van lotsbestemming is eigenlijk een voorgevoel van Gods bestemming. Waar de een spreekt over het lot, spreekt de Bijbel over een God die ons persoonlijk kent en een plan met ons leven heeft.
Toen de apostel Paulus vertelde dat Jezus de Zoon van God is, lezen we in Handelingen 13:48:
‘Als nu de heidenen dit hoorden, verblijdden zij zich en prezen het Woord des Heeren; en er geloofden zovelen als er geordineerd (=bestemd) waren tot het eeuwige leven.’
Als je een christen bent, wat onderscheidt jou dan van een niet-christen? Dat je gelooft dat jouw bestemming in handen ligt van God. Je ontdekt hoe de hand van God aanwezig is in de gebeurtenissen. Je kent momenten waarin God antwoord gaf, soms op een manier die alle verwachtingen overtrof. En als je dat hebt meegemaakt, twijfel je niet meer of er een bestemming is. Dan weet je het zeker: er is een bestemming, niet gestuurd door het lot, maar geleid door God.
Waar eerst af en toe het gevoel van lotsbestemming opkwam, leef je nu vanuit het geloof dat er een God is die je bestemming bepaalt. Niet een blinde kracht, maar een persoonlijke God die jou heeft gemaakt naar Zijn beeld.
Wil je hier meer van weten? Daarvoor is de kerkdienst. Om het uit te leggen, voor te houden, en om het samen te geloven.
Waarom zijn christenen in de kerk? Om elkaar steeds opnieuw niet het lot, maar hun Godsbestemming voor te houden. Welke bestemming is dat dan? Om Gods kind te zijn, wiens verkeerde daden zijn vergeven (Efeze 1:5-7), om op Jezus te gaan lijken (Romeinen 8:29), om goede werken te kunnen doen (Efeze 2:10) en om als erfenis Gods eeuwige glorie te krijgen (Efeze 1:11-12)